Osiris Trio
Zuidelijk temperament bij Osiris Trio – gehoord op 16 mei 2009 in De Vereeniging te Nijmegen
Alweer het laatste concert van dit seizoen in de prachtige serie van de Nijmeegse Stichting voor Kamermuziek, waarin het Osiris Trio ons alvast een voorproefje van een vakantie in zuidelijke streken gaf. Soms was het aan de muziek niet duidelijk of dit nu Spanje of Frankrijk was: het trio van de Spanjaard Turina kenmerkte zich door Franse impressionistische invloeden, terwijl het werk van de Fransman Ravel door de Baskische achtergrond van de componist juist veel meer de sfeer van Spanje ademde. Het werk van Granados, een jeugdwerk, leek meer naar de romantiek en soms zelfs de klassieken te verwijzen, waarbij het Spaanse karakter wat minder op de voorgrond trad.
Het Osiris speelde de weinig uitgevoerde werken van Turina en Granados op verzoek van de Stichting (hoewel van Turina het eerste en niet het in het programma vermelde tweede trio gespeeld werd). Het is altijd goed om minder gespeeld repertoire te horen, maar vaak zijn er natuurlijk redenen waarom deze werken geen deel uitmaken van het ijzeren repertoire. Dit is naar mijn mening ook met de werken van Turina en Granados het geval. De impressionisten onder aanvoering van Debussy waren op zoek naar een nieuw klankidioom, waarbij de bestaande toonsystemen werden losgelaten en vervangen door modi, hele-toons-toonladders en akkoorden met toegevoegde secunden. Het effect hiervan is vaak een bepaalde onbestemdheid; dromerigheid in de klank en hetontbreken van richting in de muziek. De combinatie van de “impressionistische” stijlmiddelen met relatief eenvoudig klinkende, op Spaanse volksmuziek gebaseerde, melodieën resulteert naar mijn mening in het Trio van Turina regelmatig in een zekere vaagheid en doelloosheid . Dit is ongeacht de voortvarendheid waarmee het Osiris Trio deze muziek speelde. Of de leden van het trio mijn mening over het stuk delen moet ik in het midden laten; op hun uitvoering ervan valt weinig af te dingen.
Hetzelfde geldt voor de uitvoering van het trio van Granados. Jeugdige grilligheid kenmerkt dit stuk; het Osiris Trio speelde het met verve en met gevoel voor het grote gebaar.
Het Trio van Ravel staat veel vaker op het programma. Het is dan ook een werk van symfonische proporties dat het pianotrio de gelegenheid geeft zich in al zijn virtuositeit te presenteren. De muziek beweegt zich tussen uitersten, zowel binnen het bereik van de instrumenten als binnen het bereik van de menselijke emotie, zonder romantisch te worden. Daarvoor bevond Ravel zich, aan de vooravond van de Eerste wereldoorlog, te veel in de twintigste eeuw. De melancholieke Baskische melodie waarmee het stuk opent bouwt snel op tot een climax, waarbij het de kunst is daarna de spanning vast te houden. Het Osiris Trio slaagde hier uitstekend in; de drie musici deden hierbij geen moment voor elkaar onder. Het tweede deel, Pantoum, gebaseerd op een Maleise dichtvorm*, is in de klassieke opzet van het stuk een Scherzo. Het deel combineert een puntige ritmiek met een lyrische melodie. Het Osiris Trio speelde het deel met een grote bevlogenheid, waarbij de opbouw in de loop van het deel zo adembenemend was, dat de ontladende spanning aan het eind een zucht uit de zaal deed opstijgen. Het contrast met de Passacaille is groot: een langzame melodie (voor de liefhebbers: naar in de loop van het stuk blijkt in Frygische modus) stijgt langzaam op uit duistere diepten, eerst alleen in de piano, daarna ook in de andere twee instrumenten. Een trage opbouw en neergang volgen, waarbij de melodie aan het eind weer in de diepte verdwijnt. Het Osiris trof hierbij feilloos de mysterieuze sfeer. Tot slot konden de musici in het slotdeel nogmaals hun virtuositeit laten horen, zowel in technische zin als in de opbouw van uitdrukkingskracht. Het publiek beloonde het trio mijns inziens terecht met een gul applaus.
In het licht van de kwaliteit van het stuk van Ravel en de bijzondere uitvoering ervan deze avond was de toegift, het eerste deel van het Dumky-trio van Dvorak, hoe prettig geschreven en gespeeld ook, eigenlijk overbodig.
Martin Meijers (scheidend bladomslaander)
* De pantoum is samengesteld uit een reeks van kwatrijnen, de tweede en vierde regel van elke strofe wordt herhaald als de eerste en derde regel van de volgende. Dit patroon blijft voor een onbeperkt aantal stanza’s, behalve voor de laatste strofe, die zich in het repetitieve patroon onderscheidt. De eerste en derde regel van het laatste couplet zijn de tweede en vierde van de voorlaatste, de eerste regel van het gedicht is de laatste regel van het laatste couplet, en de derde regel van het eerste couplet is de tweede van de finale.
Ravel houdt zich strak aan dit schema. [Bron: Wikipedia]
PRINT